LESMODULE: Strandmorfologie en -dynamiek
Praktische proeven
Wil je in de les werken rond zand?
Dan kan je je inlezen in het thema en leerlingen een van de volgende proeven laten uitvoeren.
Carbonaatgehalte van zand bepalen
Onze kust
Onze kust
Onze lange, brede stranden lenen zich bij laagwater perfect om bij het zeilwagenrijden hoge snelheden te behalen. © LAZEF
Elke zomer trekken we met duizenden richting zee. Wat is er nu zo bijzonder aan de Belgische kust? Onze 65 km lange kust bestaat uit zandstranden, een achterliggende duinengordel, havens, estuaria en heel wat bebouwing. Ze is weer geschikt om een lange strandwandeling te doen, een go-cart te huren of te genieten van een terrasje op de zeedijk. Voor de liefhebbers van avontuurlijke sporten is er de mogelijkheid om te kitesurfen of om te zeilwagenrijden. De brede stranden lenen zich ertoe om bij het strandzeilen hoge snelheden (tot 100 km/h!) te bereiken. Ideaal om het strand eens van een andere kant te bekijken, van heel dichtbij… wat we in deze lesmodule zullen doen.
De kust is de plaats waar land en zee elkaar ontmoeten. Deze confrontatie maakt dat de kustzone geen stabiel en onveranderlijk gebied is. Het is eerder een brede strook die er na een tijd anders kan uitzien of van plaats kan veranderen. Hoe onze kust is opgebouwd hangt af van de werking van de zee en de weerselementen (getijden, kusterosie, windwerking, stormvloeden, verzanding, ...). Bovendien spelen rivieren, de geologie, de beschikbaarheid van sediment, klimaatsveranderingen, de zeespiegel- en landniveauveranderingen een belangrijke rol in het kustvormingsproces. Sommige processen lopen over een periode van 100 tot 1000’en jaren terwijl andere in enkele uren het hele strand en duinfront volledig veranderen. Naast de natuurlijke oorzaken bepaalt de mens het uitzicht van de kuststreek. Onze kustlijn van vandaag lijkt niet meer op hoe die er van nature uitzag. In de strijd tegen de zee werden in de loop van de geschiedenis belangrijke waterbeheersingswerken zoals dijken, inpolderingen en strandophogingen uitgevoerd. Gezien het menselijk ingrijpen al lang aan de gang is, is het vaak moeilijk om de natuurlijke en menselijke factoren nog van elkaar te scheiden. Maar al deze factoren samen hebben onze kust haar huidige gestalte gegeven.
De mens legde (toeristische) stranden aan en verstevigde de kustlijn door bebouwing en dijken. Deze menselijke ingrepen hebben de natuurlijke manier van kustvorming veranderd.(c) Decleer/VLIZ
Het strand, nooit hetzelfde
Het strand, nooit hetzelfde
Vanaf de zeereep van de Schipgatduinen in Koksijde ontdek je zeewaarts het droog strand, de vloedlijn en het nat strand. Op het nat strand volgen drie zwinnen gescheiden door twee strandruggen elkaar zeewaarts op. Het eerste zwin is bijna leeg en het tweede zwin loopt nog leeg via een mui. © Van Outryve R. 2011
Wanneer je buiten het toeristische seizoen aan zee bent, kun je als je goed oplet, vaststellen dat het strand op verschillende plaatsen en tijdstippen er heel anders kan uitzien.
Landwaarts is de kust van nature begrensd door duinen en/of de polders. De duinengordel is echter grotendeels verstoord door afgraving en bebouwing, ook zijn de duinen dikwijls afgescheiden van het strand door een zeedijk. De grootste duingebieden zijn nog terug te vinden aan de westkust (De Panne - Nieuwpoort – Koksijde met de Hoge Blekker (ca 33 m) als hoogste duin). Andere duinen bevinden zich aan de oostkust (Knokke) en middenkust (Bredene – De Haan).
Wat de stranden betreft, onze zandstranden zijn opgebouwd uit een verzameling van reliëfelementen met elk hun eigen kenmerken en dynamiek. De reliëfvormen op het strand ontstaan meestal door verschillende complexe processen van erosie, transport en sedimentatie (afzetting van zand en slib). De grote structuren op het nat strand zijn de hoogwaterlijn (lijn waar de zee bij hoog tij aanspoelsels heeft afgezet), strandberm (ophoging met een zachte landwaartse en een steilere zeewaartse helling), zwinnen (ondiepe geulen parallel aan de laagwaterlijn die bij hoogwater vol lopen en bij laagwater leeg), strandruggen (een steile helling landwaarts en zachte helling zeewaarts), muien (kronkelende insnijding in strandrug waar zeewater met het getij op en afvloeit), muidelta’s (waaiervormige afzetting aan de voet van een mui), de laagwaterberm (ophoging die pas zichtbaar is bij eb) en de laagwaterlijn (grens van het laagwater bij eb). Op het nat strand werken vooral het getij, de stromingen en de golfslag in.
Op het droog strand (zone vanaf de hoogwaterlijn bij springtij) herkennen we de duinvoet en het steilere duinfront. Hier heeft de wind vrij spel met het fijne zand. (meer over stuivende duinen in de Panne) De golven reiken enkel tot in de duinen bij stormweer.
Schematisch beeld van de voornaamste geomorfologische strandelementen © De Moor Guy 2006
Zand, een bonte verzameling
Zand, een bonte verzameling
Stranden die opgespoten zijn met zand uit zee (rechts) hebben zand dat een grovere korrel heeft dan het zand dat van nature door de golven op het strand wordt afgezet (links). Omdat zand uit zee doorgaans meer schelpfragmenten en mineralen bevatten, ziet het er vaak anders uit van kleur. © VLIZ/Lifewatch
Zandkorrels zijn kleine stukjes steen tussen de 63 micrometer en 2 mm groot. Het komt overal ter wereld voor en de samenstelling varieert enorm. Het zand op onze stranden ziet er op het eerste gezicht vrijwel overal hetzelfde uit. Toch zijn er veel verschillen te ontdekken. Fijn tot grof, rond of hoekig, met veel of weinig schelpfragmenten, wit of gekleurd, deze eigenschappen vertellen ons hoe het zand gevormd is en waar het vandaan komt.
De grote verscheidenheid aan zandsoorten wereldwijd hangt samen met het gesteente waaruit het zand is gevormd. Terwijl er elders zwarte vulkanische stranden, kiezelstranden of koraalstranden voorkomen, treffen we in België vaalgeel tot lichtbruin zand op het strand. Pas wanneer je dit zand onder een vergrootglas bekijkt, zie je dat het uit veel meer kleuren bestaat. In zand zitten heel wat kleurrijke mineralen (chemische stoffen zoals bv. calciet of calciumcarbonaat). Het hoofdbestanddeel van strandzand is het kleurloze mineraal kwarts. Het harde kwarts lost moeilijk op waardoor deze korrels zelfs na verwering zichtbaar blijven. Zand dat voor bijna 100% uit kwarts bestaat, oogt zilverkleurig. Andere mineralen in zeezand zijn glauconiet (donkergroene stipjes) en granaat (rode stipjes). Het zand bevat ook (fossiel) schelpmateriaal en stukjes gesteente (veldsteen en kalkzandsteen). Schelpengruis zorgt dat het zand rijk is aan kalk (calciumcarbonaat).
Mineraal zand is een erosieproduct, gevormd door eeuwen verwering van de (zee)bodem en losse gesteenten onder invloed van stromend water, wind en andere krachten. Gedurende vele miljoenen jaren brachten rivieren sediment (grind, zand en klei) naar de Noordzee. Maar ook gletsjers en de wind speelden een belangrijke rol in het afzetten van sedimenten in het Noordzeegebied. Zeestromingen, getij en golven herverdelen het sediment in zee en transporteren het naar het strand. De biogene zanden (organische afkomst), die schelpjes, fossielen en andere resten van zeeleven bevatten, zijn ook onderhevig aan erosie. Zo kunnen koralen uiteindelijk zandkorrels worden. Hetzelfde geldt voor glasscherven en plastic, ook zij verweren tot strandkorrels.
Over het algemeen vinden we het fijnste sediment (klei - silt < 63 micrometer) dicht bij de kust, vooral dan aan de oostkust. Grover zand treffen we verder in zee aan, grind (> 2mm) in de geulen tussen de zandbanken. © uit Verfaille naar Le Bot et al. 2003
Zeebodem: morfologie
Zeebodemmorfologie
Dieptekaart van de Belgische Noordzee: de Kustbanken en de Zeelandbanken liggen parallel aan de kustlijn dit in tegenstelling tot de Vlaamse en Hinder Banken waarvan de as van de zandbank een duidelijke hoek vertoont t.o.v. de kust. © Van Lancker et al. 2007
Foto links: Eén zandbank komt bij extreem laagtij zelfs bloot te liggen, de Broersbank gelegen voor de kust van Koksijde. © Decleer/VLIZ
Mochten we als krabben over de zeebodem kunnen lopen, zou er ons een pittige tocht te wachten staan. De diepte van de Belgische Noordzee varieert tussen 0 en 46 m. Maar de afdaling verloopt niet gestaag, onderwater bevinden zich een 30-tal zandbanken met daartussen diepe geulen. Het hoogteverschil tussen de top van de zandbank en de bodem van de geul bedraagt soms wel 30 meter. Sommige zandbanken liggen op slechts enkele meters onder water zoals de Broersbank (zie foto bij dieptekaart). Dit heeft voordelen bij de verdediging van de kustzone tegen binnenrollende stormgolven maar maakt ook dat navigeren in vroegere tijden (zonder dieptemeter en vaarwegmarkering) geen sinecure was. Menig schip verging met ‘man en muys’ na een aanvaring met een zandbank.
Zandbanken zijn kenmerkend voor ondiepe zeeën met heel wat sediment en stromingen. De stromingen zetten namelijk zand en slib af nabij de kust waardoor zich grote zandbanken vormen. We delen de ca 30 zandbanken aan onze kust onder naar hun ligging en oriëntatie (zie kaart). De Kustbanken en de Zeelandbanken lopen min of meer evenwijdig met de kustlijn, terwijl de Vlaamse Banken en de Hinderbanken een hoek vormen met de kust. De eerste zandbanken ontwikkelden zich ergens tussen 8400 en 7.500 jaar geleden. Een stijgende zeespiegel zorgde ervoor dat zandruggen los van de kustlijn kwamen te liggen en verder bleven aangroeien. De ZeelandBanken liggen min of meer evenwijdig aan de kust en zijn vermoedelijk gevormd toen zand en slib nog loodrecht op de kustlijn werden aangevoerd. Maar door een wereldwijde zeespiegelstijging werd de Noordzee alsmaar dieper of anders gezegd, raakte het Noordzeebekken steeds meer opgevuld met zeewater. Het gevolg was dat de overheersende stromingsrichting niet langer loodrecht maar meer evenwijdig met de kust liep. Dit verklaart waarom de westelijk gelegen Vlaamse Banken en de verre Hinder Banken meer een hoek maken met de huidige kustlijn.
Ook door de uitbouw van havens, het ophogen van stranden, of door baggerwerken en andere menselijke ingrepen kan het afzettingspatroon van zand en slib veranderen. Zo zien we vandaag voor Heist de geboorte van een gloednieuwe zandbank door de uitbreiding van de haven van Zeebrugge. Dit proces van verzanding is moeilijk tegen te houden.
Sinds de aanleg van de oostelijke strekdam van de haven van Zeebrugge in 1985 is er geleidelijk een nieuwe zandbank voor de kust van Heist gegroeid. © Decleer/VLIZ
Reliëfvormen in het zand
Reliëfvormen in het zand
Specialisten onderscheiden verschillende soorten ribbels met elk hun eigen oorsprong en uitzicht. Op de foto zien we kronkelende golfribbels die zijn ontstaan door het klotsen van de golfjes, rondgaand, heen- en terugstromend.
Zandkorrels hebben de gewoonte om zich te schikken naar de grillen van wind en water. Tijdens het transport van zandkorrels ontstaan er zo ribbels en andere kleine tot grote reliëfvormen in het zand, zowel op het strand als op de zeebodem.
De kleinere reliëfpatronen die in het zand voorkomen, tref je dikwijls aan bij een wandeling op het strand: zandribbels. Het eerste wat opvalt als je ribbels op het strand ziet, is dat ze ongeveer evenwijdig liggen met de waterlijn. Dit komt omdat ze gevormd werden door het opkomende of terugkerende getij. Maar zeer mooi symmetrisch en gelijk zijn deze zandribbels niet, het patroon is complex en dikwijls doorbroken. Water maakt niet enkel een horizontale beweging, maar het wervelt ook vertikaal. Net zoals bij golven is het resultaat dat je ziet een optelsom van verschillende waterbewegingen.
Zandribbels hebben ook nog grote broers, de megaribbels en de zandgolven. Ze komen beiden voor in de Noordzee, zowel naast als op elkaar. De zandgolven kunnen enkele honderden meters uit elkaar liggen en een paar meters hoog zijn. Ze liggen meestal loodrecht op het getij, zoals de zandbanken die zich niet evenwijdig met het getij schikken. Zandgolven verplaatsen zich tot wel tientallen meters per jaar. Wie constructies in zee wil bouwen, zal dus steeds met ‘lopende’ zandgolven dienen rekening te houden. De megaribbels kun je meer vergelijken met de zandribbels op het strand, maar dan 10 tot 20 keer groter. Over megaribbels is echter minder geweten.
Zandribbels, zandgolven en megaribbels zijn meer dan louter een reliëfvorm. Ze zijn een belangrijk studieonderwerp bij de zandontginning en het bouwen in zee. Ook vertellen ze ons iets meer over de lokale biodiversiteit die samenhangt met bepaald sediment- en reliëftype. Het zand sorteert zich volgens korrelgrootte waarbij de toppen van ribbels vooral uit fijn zand en de dalen uit grover korrels bestaan. Elk organisme heeft zo zijn eigen voorkeur van korrel en slibgehalte.
Bovenop een zandbank doen zich andere bodemvormen voor. Op de kam van de zandbank vinden we bv. een reeks van 5 m hoge zandgolven die elkaar om de 100-200 m opvolgen. Langs de flanken vinden we kleinere megaribbels terug. © Van Lancker et al. 2007
Mee met het getij
Mee met het getij
Wandelaars in bv. de Westhoek, (De Panne) kunnen wel eens verrast worden door een hoger dan gemiddeld hoogtij.
Wie als kind ooit een zandkasteel op het strand bouwde, heeft ongetwijfeld de vernietigende kracht van de zee eigenhandig meegemaakt. Eens het hoogwater wordt, kun je enkel nog toekijken hoe je kunstwerk in zee verdwijnt. Een zandkasteel bouw je nu eenmaal het best nabij de laagwaterlijn.
De hoog- en laagwaterlijn op het strand zeggen ons iets over de waterstand. Die wordt vooral door het getij bepaald. Voor onze kust komt een halfdagelijkse getijcyclus voor, iedere ca. 12 u is het eb en vloed. Het getijverschil bedraagt bij ons gemiddeld 4 m. Maar dit varieert van plaats tot plaats en van week tot week. De getijhoogte kan in combinatie met springtij oplopen tot zelfs 6 m. Springtij (vlak na volle of nieuwe maan wanneer de aarde, de maan en de zon in een rechte lijn tegenover elkaar liggen) en doodtij (vlak na eerste en na laatste kwartier wanneer de maan en de zon ten opzichte van de aarde een rechte hoek maken) doen zich elk 2 keer in de maand voor. De zon versterkt of zwakt de aantrekkingskracht tussen de maan en de aarde af. Het grootste springtij doet zich voor wanneer de maan het dichtst bij de aarde staat, en dat is op 21 maart en 21 september.
De getijgolf komt vanuit de Atlantische Oceaan de Noordzee binnen zowel via het noorden als via het nauw van Calais. Ze loopt in België van zuidwest naar noordoost (zie getijdenstromingen). Daarom is het eerst hoogwater in de meest zuidelijke kustgemeente (De Panne), en zo’n 50 à 60 min later in de meest noordelijke kustgemeente (Knokke). De getijgolf neemt heel wat sediment mee waardoor het sedimenttransport hoofdzakelijk dezelfde richting uitgaat. De getijgolf kan een aanzienlijke snelheid halen. Op sommige ogenblikken van het getij kunnen bijvoorbeeld grote schepen de haven van Zeebrugge niet veilig binnen door de grote stroomsnelheid die dwars op de havenmond aanwezig is.
Dit was de basiskennis. De realiteit is natuurlijk veel complexer. Bij het opkomen en terugtrekken van de zee ontstaat daarnaast een ingewikkeld stromingspatroon voor onze kust waarbij bij vloed de stroomrichting overwegend noordoostwaarts is en bij eb zuidwestwaarts. Andere factoren die de waterstand beïnvloeden zijn de golfrichting, aanlandige of aflandige winden die de getijstroom kunnen afremmen en aandrijven, de luchtdruk, de seizoenen, …
Springtij in combinatie met een storm kan het strand zwaar toetakelen.
Sporen uit de geologische geschiedenis
Sporen uit de geologische geschiedenis
Kaart tertiaire geologie van de kustvlakte en het Belgisch zeegebied. © uit Verfaille naar Le Bot et al. 2003
Om het ontstaan van het kustlandschap te begrijpen, bekijken we sporen uit de geologische geschiedenis. De ondergrond van de Belgische Noordzee bestaat uit lagen die dateren uit verschillende tijdperken. Sommige geologische lagen gaan terug van toen de continenten nog op een andere plaats lagen. De Noordzee kent uiteenlopende kusttypes gaande van fjorden, klifkusten tot zandkusten. Elk van deze kustvormen wordt mee bepaald door de geologische ondergrond. Zo gaan de witte fallaiserotsen van de Noord-Franse of de Zuid-Engelse kust terug tot het Krijt-tijdperk. In het noordelijke deel van de Noordzee komen flink wat gas- en olievelden uit het Carboon tijdperk voor. Voor de geschiedenis van de Belgische kust gaan we minder ver terug in de tijd, tot het Paleogeen toen heel Vlaanderen nog overspoeld was door de zee. Bovenop de hardere ondergrond van oa. het Brabantmassief werden lagen van klei en zand afgezet. Zo ontstond bv. de 100 m dikke kleilaag van het Ieperiaan die overal in de ondergrond van de kustvlakte aanwezig is.
Vanaf het Quartair kwam het huidige kustlandschap ter ontwikkeling. Het Pleistoceen (2.580.000-11.7000 v.Chr.) kende een afwisseling van ijstijden en tussenijstijden, grote zeespiegeldalingen en –stijgingen. Doordat ijskappen een groot volume water opslaan, hebben ijstijden een grote invloed op het zeeniveau. Het zuidelijk deel van België werd (en wordt nog steeds) opgeheven waardoor de rivieren naar het noordoosten gingen vloeien. Hierdoor vond er heel wat erosie plaats van de tertiaire afzettingen aan de kust, soms zo drastisch dat er enkel zandsteen, silex en schelpen achterbleven. Ook de zeespiegeldalingen zorgden voor meer rivierwerking. Het Noordzeebekken kwam dikwijls droog te liggen. Probeer het je voor te stellen hoe het landschap uit brede, vruchtbare valleien en imposante riviersystemen bestond, een landschap dat bevolkt werd door grote kudden planteneters (mammoeten, bizons, paarden), roofdieren (lynx, wolf, sabeltand) en de prehistorische mens.
Prehistorische fossielen en verdronken landschappen in het Belgisch deel van de Noordzee (lange versie)
Naast de tektonische opheffing van de Ardennen speelt ook een andere grootschalige bodembeweging een rol. Bepaalde gebieden in het Noordzeebekken dalen langzaam. Doordat grote hoeveelheden sediment via de rivieren worden afgezet in de Noordzee, zorgt het gewicht van het sediment ervoor dat de bovenste laag van de aardkorst (de lithosfeer) in zijn geheel naar beneden (in de meer vloeibare asthenosfeer) zakt. Dit proces genaamd isostasie, heeft tevens zijn invloed op het zeeniveau.
De foto is genomen is het estuarium van de Somme in Frankrijk, zo moet onze kust er 100.000 jaar geleden mogelijks hebben uitgezien. © Search/Sea Archaeology Project 2013
Binnendringen van de zee
Binnendringen van de zee
Evolutie van de kustvlakte, kaarten uit de interactieve tijdslijn van Search/Sea Archaeology Project 2013 (c) Maikel De Clercq RCMG Ugent
Na de laatste ijstijd, zo’n 11.000 jaar geleden (begin Holoceen tijdperk), steeg het zeeniveau in de Noordzee met zo’n 120 meter. Dit danken we aan een globale temperatuurstijging die landijs deed smelten en liet afvloeien naar zee. Andere oorzaken van de zeespiegelstijging zijn het uitzetten van water bij hogere temperaturen en zoals eerder vermeld tektonische daling van de zeebodem. Door deze zeespiegelstijging verschoof onze kustlijn landinwaarts, een gebeurtenis die men vroeger de Flandrien transgressie noemde (Flandrien is een oude Vlaamse benaming voor het Holoceen). Die stijging vindt trouwens nog steeds plaats, maar niet meer zo sterk. De laatste 50 jaar steeg het zeeniveau gemiddeld 2 tot 3,4 mm/jaar mede door klimaatsprocessen die we nog niet ten volle kunnen verklaren.
Pas wanneer rond 4.500 a 2.000 vr Chr. de Noordzee een volwaardige zee werd, verbonden met de Atlantische Oceaan via het Nauw van Calais, staat onze kust onder invloed van het globale getij. Er ontwikkelt zich door de overvloedige zandtoevoer (sedimenttransport in zee) een duinengordel en de kustvlakte evolueert naar een moeras met veengroei. Na een storm spoelen er vandaag soms nog geërodeerde stukjes veen uit de ondergrond op het strand aan. Vanaf de Romeinse tijd was onze kust een open getijdenlandschap met wadden, kreken, slikken en schorren. Er kan niet gesproken worden van grootschalige trans- en regressies (landinwaarts of zeewaarts verschuiven van de kustlijn) die over de hele kust gelden. Het zijn eerder lokale factoren zoals een plaatselijke duindoorbraak die de getijdeninvloed vergroten en voor het ontstaan van lokale getijdengeulen zorgen.
Vanaf de 10e eeuw zien we dat de mens de kustlijn naar zijn hand begint te zetten en de belangrijkste speler wordt in het kustvormingsproces. Aanvankelijk was het de lokale adel die stukken kust als hun persoonlijk domein begonnen in te dijken voor oa veenontginning en landbouw. De indijking en bijhorende ontwatering van de bodem veroorzaakte heel wat bodemdegradatie zoals slechte drainage, bodemdaling, reliëfinversie en inklinking van het veen. Ook de afwatering verliep moeizamer doordat de natuurlijke getijdengeulen door sluizen werden afgesloten en ze konden toe slibben. Dit was onder andere het geval in het Zwin, het restant van de belangrijke getijdengeul die ooit de verbinding met Brugge verzorgde.
Bodemprofiel van de kustvlakte: (links) bovenaan klei afgezet in een schorre en/of slikke met daaronder een veenlaag (dikte 1 tot 2m). (rechts) bovenaan hetzelfde. Onder de veenlaag een afwisseling van veen- en kleilagen met zand. Naar de kust toe vinden we meer zand in de bodem, ligt het onderliggende pleistoceen substraat dieper en nemen de holocene mariene afzettingen in dikte toe © Quartairgeologische kaart
Kustverdediging
Kustverdedigingswerken
Het staketsel en de zeedijk te Blankenberge tijdens de Sinterklaasstorm in 2013 © Misjel Decleer
Onze kust was tijdens de Middeleeuwen zeer kwetsbaar voor catastrofale stormvloeden. Ze erodeerden de kust en nam stukken land onherroepelijk in. Om zich enigszins te verdedigen tegen het golfgeweld bouwden de Romeinen al zeedijken. De zeedijken die we vandaag kennen, werden vanaf de 19de eeuw gebouwd. Vandaag weten we echter dat een zeedijk niet de meest efficiënte kustbescherming is. Na de ‘Watersnoodramp van ‘53‘, die grote delen van Nederland en Noord-België onderwater zette, concludeerde de overheid dat de eerder gebouwde zeedijken onvoldoende bescherming boden tegen overstroming. Krachtige golven kunnen een bres in de dijk slaan en het kwetsbare, achterliggende land met zijn laaggelegen poldergebieden, bewoonde zones en industrieterreinen onder water zetten. Dijken hebben een ander nadeel. Ze verstoren het natuurlijk evenwicht van een strand met een beschermende duinengordel erachter.
Onder natuurlijke omstandigheden nemen de zee en de wind zand en herverdelen het over de zeebodem en het strand tot de duinen. Tijdens de winter is er meer erosie en in de zomer meer aangroei. De duinen fungeren in natuurlijke omstandigheden als waterkering. Dit is niet dagelijks, ze nemen pas deel aan de kustprocessen wanneer het zeewater en de golven tijdens een storm de duinen bereiken. Bij stormweer voorzien ze daarnaast voldoende zand zodat de kust niet teveel zand verliest. Dijken hebben op de meeste plaatsen aan onze kust de duinen van het strand gescheiden of zelf ingenomen. Dit heeft als gevolg dat er onvoldoende zand beschikbaar is bij stormweer. Op lange termijn is er op 40% van de kust een netto-verlies van zand. Het strand verkleint er. Gezien 20% van de stranden een netto-sedimentatie kennen, verliezen de Belgische stranden gemiddeld zo’n 20% zand per jaar.
Om de erosie tegen te gaan werden strandhoofden (gekend als de ‘golfbrekers') dwars op het strand gebouwd. Door de waterstroom tussen twee opeenvolgende strandhoofden te beperken, krijgt het zand in het water de kans om te bezinken. Op die manier kan het strand in de richting van de zee aangroeien. Een strandhoofd beïnvloedt dus de stroming en het zandtransport langs de kust. Maar zorgt ook voor lokale erosie. Dus om de kustlijn op haar plaats te houden zijn er meer ingrepen nodig.
Getij, stromingen en golven zorgen voor zandtransport langs onze kust. Strandhoofden houden zowel zand tegen als ze erosie veroorzaken. (c) Copejans/Smits, De wetenschap van de zee.
Het strand anno 2100
Het strand anno 2100
De overheid zorgt er in haar Masterplan Kustveiligheid voor dat de zwakke schakels in de kustverdediging worden weggewerkt om de kust tegen hevige stormvloeden te beschermen © Afdeling Kust MDK 2012
In het recente kustveiligheidsplan van de Vlaamse regering pleit men voor de oorspronkelijke vorm van kustbescherming, namelijk een breed strand en duinen. Ze willen zo onze kust tegen een superstorm van eens in de duizend jaar beschermen. Jaarlijks voorziet de overheid honderdduizenden kubieken meter zeezand om de stranden aan te vullen. Zonder opspuiting van zand zouden sommige stranden verdwijnen. De zandsuppletiemethode wordt toegepast op alle plaatsen aan de kust waar het strand onvoldoende bescherming biedt tegen hoge golven. Het plan voorziet verder in een versterking van de bestaande harde structuren zoals de dijken en havens. Dat is nodig gezien het zeeniveau blijft stijgen. Zodra de zee wat stormachtige kapriolen maakt, kan de zee tot diep in de havens dringen en de oevers in het binnenland overspoelen. De ‘Lage Landen’, waartoe België en Nederland behoren, dienen zich immers te wapenen tegen een toekomstig stijgend waterpeil, staat in de klimaatrapporten te lezen.
Ook ondernemers komen met creatieve oplossingen om de toekomstige zeespiegelstijging en andere kustbedreigingen het hoofd te bieden. Het initiatief ‘Vlaamse Baaien’ heeft de ambitie om de Belgische zandstrook te verbreden en verschillende zandbanken voor onze kust te verhogen waardoor deze als eilanden boven water uitsteken. Hiermee wil het consortium aan architecten en privébedrijven uit de baggersector en kustverdediging zowel de veiligheid als de aantrekkelijkheid van de kust vergroten. Eilanden bieden volgens hen de mogelijkheid tot meer recreatie aan zee. Het plan voorziet ook in duurzame energiewinning aan zee, het vergroten van de bereikbaarheid van de havens tot de bouw van een nieuwe offshore haven voor onze kust.
Met zulke initiatieven neemt de mens steeds meer de ontwikkeling van de kustlijn in eigen handen, niet alleen om de kustlijn op zijn plaats te houden maar ook om zich te beschermen en te kunnen blijven genieten van wat onze kust te bieden heeft.
Zandbanken en eilanden voor de kust aanleggen binnen het initiatief ‘Vlaamse Baaien’ © 2010 vlaamsebaaien.com